Google

Kopafbeelding

Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
Stel een vraag
Mesolijnen Levenskunst:

 

                                                                  Levenskunst-vorming-vertellen

 

Hoe ga je met elkaar om- in de klas, op het plein, vanuit het jaarverloop?


K-Lk1

klassenorganisatie, gewoonten
De kinderen kunnen zich aanpassen aan de sfeer in de klas afhankelijk van de activiteit.

De leraar schept de sfeer waarin de gewoonten en regels in de klas de kinderen zekerheid biedt. Dat maakt het mogelijk in wisselende werkvormen (kring, vrij spel), in nieuwe activiteiten zoals een cultuurspel, van de kinderen een aangepast gedrag te vragen. Zo leren de kinderen onderscheid te maken tussen luisteren en zelf dingen doen; introverte en extraverte activiteiten.
*

K-Lk2

klassenorganisatie, gewoonten
De kinderen kunnen zich aan passen aan de specifiek sfeer bij een gebeurtenis.

Een bepaalde gelegenheid vraagt ook een overeenkomstig gedrag: bijvoorbeeld bij jaarfeestvieringen, voorstellingen, carnaval, een optocht.
De leraar schept de sfeer waarin de kinderen ervaren hoe je met een specifieke sfeer omgaat.
*

K-Lk3

klassenorganisatie, gewoonten
De kinderen kunnen omgaan met verschillen tussen kinderen wat betreft gedrag en achtergrond.

Voor een kleuter is het niet vanzelfsprekend dat een ander kind anders doet en reageert dan hijzelf. De leraar schept de veilige basis, waarop de kinderen het omgaan met elkaar kunnen verkennen en leren.
De leraar draagt er zorg voor dat culturele verschillen tussen kinderen bestaansrecht hebben en tot de algemeen aanvaarde diversiteit in de klassengemeenschap behoren.
*

K-Lk4

klassenorganisatie, gewoonten
De kinderen kennen elementaire omgangsvormen.

De kinderen leren gewoonten aan als: elkaar groeten; netjes eten; kunnen wachten bij bijvoorbeeld een traktatie.
*

K-Lk5

jaarverloop en jaarfeesten
De kinderen weten hoe je je aanpast aan de seizoensveranderingen – gewoonten t.a.v. de jaarfeesten.

De leraar laat in verhalen en in de praktijk van alle dag (jas aan, regenkleding etc.) de kinderen ervaren dat ieder jaargetijde bijzondere eisen stelt.
*

K-Lk6

jaarverloop en jaarfeesten
De kinderen bouwen gewoontevorming op t.a.v. de jaar- seizoenfeesten.

Hier wordt de basis gelegd voor het inhoud kunnen geven aan het jaarritme. De zorg die de leraar aan seizoensgebeurtenissen en jaarfeesten besteedt, doet later de kinderen – op eigen wijze – bewust omgaan met het jaarverloop.
*

K-Lk7

ontdekken van verschillen en gewoonten
De kinderen verkennen de eigen omgeving t.a.v. dingen die mensen in de wereld doen.

De leraar laat de kinderen kennis maken met de ‘wereld’ in cultuurspelen, liedjes en verhaaltjes, bijvoorbeeld: vegen met de bezem; timmeren met de hamer etc.
*

K-Lk8

sociaal gedrag
De kinderen kunnen omgaan met verschillen tussen kinderen wat betreft gedrag of achtergrond.

Voor een kleuter is het niet vanzelfsprekend dat een ander kind anders doet en reageert dan hijzelf. De leraar schept de veilige basis, waarop de kinderen het omgaan met elkaar kunnen verkennen en leren.
De leraar draagt er zorg voor dat culturele verschillen tussen kinderen bestaansrecht hebben en tot de algemeen aanvaarde diversiteit in de klassengemeenschap behoren.
*

K-Lk9

sociaal gedrag
De kinderen kunnen omgaan met verschillen tussen kinderen wat betreft gedrag of achtergrond.

Voor een kleuter is het niet vanzelfsprekend dat een ander kind anders doet en reageert dan hijzelf. De leraar schept de veilige basis, waarop de kinderen het omgaan met elkaar kunnen verkennen en leren.
De leraar draagt er zorg voor dat culturele verschillen tussen kinderen bestaansrecht hebben en tot de algemeen aanvaarde diversiteit in de klassengemeenschap behoren.
*

K-Lk10

sociaal gedrag
De kinderen kennen elementaire omgangsvormen.

De kinderen leren gewoonten aan als: elkaar groeten; netjes eten; kunnen wachten bij bijvoorbeeld een traktatie.
*

Hoe zorg je voor jezelf, je woon/schoolomgeving en de natuur?


K-Lk11

eigen verzorging en veiligheid
De kinderen ontwikkelen belangstelling voor eigen lichaam en verzorging daarvan.

In de gewoontevorming t.a.v. persoonlijke hygiëne geeft de leraar vanzelfsprekend vorm aan dit aspect. In cultuurspelen, rijmpjes e.d. wordt van kinderen gewezen op het hoe en waarom van persoonlijke verzorging.
*

K-Lk12

eigen verzorging en veiligheid
De kinderen zijn voorbereid op het periodiek geneeskundig onderzoek of een eventuele individuele toets.

De leraar vertelt de betreffende kinderen wat er bij een onderzoek gebeurt; eventueel met inbreng van een verpleegkundige of remedial teacher.
*

K-Lk13

eigen verzorging en veiligheid
De kinderen kunnen zich – onder leiding van de leraar – verantwoord gedragen t.a.v. de veiligheid bij het spelen.

De leraar besteedt klassikaal en individueel aandacht aan veilig spelen in de klas en op de speelplaats. De kinderen kunnen daarvoor nog niet zelf verantwoordelijk zijn; wat de leraar van de kinderen vraagt, wordt begeleid met de zekerheid van een toeziend oog.
*

K-Lk14

zorg voor de omgeving
De kinderen hebben oog voor de netheid in de klas de gang en op de speelplaats.

Het opruimen is in de kleuterklas méér dan de rommel verwijderen; het is het weer terugbrengen van de orde in de klas.
In de loop van de jaren leert de kleuter daar een actieve rol in te spelen: hij kent de orde en vorm en weet hoe je het opruimen aanpakt.
*

K-Lk15

natuur en milieu
De kinderen ontdekken dat mensen – dieren – planten elkaar wederzijds beïnvloeden.

In de verhalen van de leraar wordt dit aspect verbeeld; in de praktijk van alle dag doen de kinderen ervaring op met de zorg voor planten in en buiten de klas; met hun huisdieren.
In klassengesprekjes vertellen de kinderen elkaar daarover.
*

Hoe beleef, beoordeel je de omgeving?


K-Lk16

kwaliteit, oordeel, media, reclame
De kinderen ervaren de kwaliteit van speelgoed, verbruiksmateriaal, inrichting. Ook van de zorg die besteed wordt aan eten en drinken.

De leraar laat dat zichtbaar worden aan de inrichting van de klas, verbruiksmateriaal en aan de dingen die de kinderen eten/drinken.
*

K-Lk17

schoonheid/kunst
In de kinderen wordt de basis gelegd voor het waarderen van schoonheid en kunst.

In de inrichting van de kleuterklas besteedt de leraar bijzondere aandacht aan vorm en kunstzinnigheid: in de keuze van speelgoed en meubels; in de inrichting van de klas: schoonheid en kunst is de vanzelfsprekende omgeving waarin het kind verkeert. Niet bewust, wel belevend.
*

Hoe beleef je jezelf?


K-Lk18

reflecteren, filosoferen
De kinderen kunnen zich verbinden met inhoudelijke aspecten van gebeurtenissen.

In cultuurspelen, liedjes en gedichtjes komt ook een beschouwend aspect naar voren. De leraar gaat hiermee om als een vrijblijvend maar vanzelfsprekende waarheid. Op die vrije manier kunnen de kinderen zich ook uiten over ‘zijnsvragen’ in een – vaak spontaan – gesprek.
*

K-Lk19

moraliteit
De kinderen kunnen zich identificeren met ‘het goede‘ zoals dat een rol speelt in verhalen.

In verhalen en vooral sprookjes wordt de confrontatie tussen goed en kwaad in velerlei vorm verbeeld. Het ‘goede’ kun  je niet vanuit tekstverklaringen aan de kinderen voorhouden. Ze gaan op in de verhalen en verbinden zich zo met het ‘goede’, dat ze opgelucht adem halen als alles toch goed komt: het ‘goede’ is niet wat de volwassenen het kind voorhoudt, maar wat het zelf als goed ervaart.
*

K-Lk20

biografie
De kinderen ervaren de dynamiek van de eigen biografie.

Van hun biografie weten de kinderen nog niet meer dan dat ze vroeger klein waren en nu al ‘groot’ zijn. Maar ze voelen ook de drang om hun biografie in de wereld te gaan ‘inschrijven’.
De leraar brengt de wereld in de klas in cultuurspelen en liedjes. Dat is geen wereld waarin je presteren moet, maar waarin je je kunt ontplooien en waar ‘waar’ wordt: ‘Later word ik…. ‘
*

K-Lk21

religie en spiritualiteit
De kinderen ervaren het veilige grondgevoel: de wereld is goed.

Deze ervaring is geen leerdoel, maar de ruimte die kinderen moeten krijgen om in de wereld te willen staan, er te willen leren en leven. De leraar schept die veiligheid door de kinderen te laten beleven dat overal in de wereld het goede wil werken: in de manier waarop vader en moeder met je omgaan, in de natuur die voor nieuw leven zorgt. In algemene zin: Godvader heeft in wijsheid en goedheid alles in de wereld geschapen.
*

Vertellen


K-Lk22

luisteren
De kinderen luisteren naar de verhalen die de leraar vertelt.

De leraar vertelt verhalen die aansluiten bij de ontwikkelingsfase van de kinderen. In de kleutertijd zijn dat verhalen waarin psychologische motieven in archetypische beelden gevat worden, zoals in sprookjes.
*

K-Lk23

verwerken
De kinderen beleven en verwerken de verhalen op hun eigen - vaak onbewuste – wijze.

De leraar geeft de kinderen de mogelijkheid om de verhalen op niet intellectuele manier te beleven en te verwerken. Hulpmiddelen om hiertoe te komen zijn bijvoorbeeld:
*tekenen van gebeurtenissen uit verhalen
*toneelspelen n.a.v. een bepaald verhaal
*ruimte geven om in het vrije spel motieven uit verhalen te laten uiten: ik was Roodkapje en ….ik was de wolf.
*